Bemestingsadvies voor het verhogen en/of handhaven van de bemestingstoestand fosfaat en kali Achter de genoemde gewassen staan de giften vermeld voor de economische optimale bemesting voor de korte en lange termijn van fosfaat en kali.
Lutum: is het percentage klei van de grond (deeltjes kleiner dan 2 micrometer). Vroeger werd - als het over klei ging - gesproken over het percentage 'afslibbaar' van de grond. Afslibbaar slaat op de kleideeltjes kleiner dan 16 micrometer. Het percentage lutum is dus altijd kleiner dan het percentage afslibbaar. Het begrip ‘afslibbaarheid’ van de grond wordt in de bemestingsadvisering overigens niet meer gebruikt. Voor diegene die lutum wil omrekenen naar afslibaar, is dit de onderlinge verhouding: %Afslibbaar = %lutum + 0,3*%silt. Lutum is van invloed op de bewerkbaarheid, de structuur en het vochtvasthoudend vermogen van de grond. Redelijk vergelijkbaar met organischestof. Lutum is onderdeel van het klei- humuscomplex dat negatief is geladen. Hierdoor houdt het de positief geladen voedingsstoffen (K, Mg, etc.) tijdelijk vast. Bij een hoog lutumgehalte is een hoger organische stofgehalte van belang om de bodem luchtiger te houden en daarmee verslemping te voorkomen.
Geen reparatie: De kolom “geen reparatie” geeft het advies voor een optimaal economische bemesting voor een korte termijn waarbij niet getracht wordt om de bemestingstoestand van het perceel op streefniveau te brengen c.q. te handhaven. Bij een lage bemestingstoestand van de grond moet wel rekening gehouden worden dat, vooral bij bouwplannen met aardappelen en bieten, ondanks hoge giften niet de opbrengsten worden gehaald die bij een hogere bemestingstoestand worden gehaald.
Met reparatie: De kolom “met reparatie” geeft het voor een optimaal economische bemesting voor de lange termijn. Het advies is opgesplitst in drie elementen, en deze dienen bij elkaar opgeteld te worden om te komen tot de totale te geven gift. Het eerste vak geeft het advies die het gewas nodig heeft. Het tweede vak is de reparatie gift, dit is een extra gift om de bemestingstoestand van de grond naar het streefniveau te brengen. Het derde vak bevat de gift die nodig is om de jaarlijkse onttrekking van kali en fosfaat te compenseren, deze gift kan in één keer gegeven worden, maar er kan ook voor gekozen worden om deze gift over het gehele bouwplan (4 jaar) te verdelen.
Fosfaat en kali: Elk gewas onttrekt fosfaat en kali aan de grond. De gemiddelde jaarlijkse onttrekking is 70 kg P2O5 en 150 kg K2O. Op zandgronden is de K2O onttrekking hoger, hier wordt gemiddeld 200 kg K2O per ha onttrokken. Op zand- en dalgrond heeft het verhogen van het kaligetal tot het streefgetal geen effect op de opbrengst maar heeft tot doel om in het voorjaar niet volledig afhankelijk te zijn van een verse kaligift. Bij twee teelten per jaar moet op alle grondsoorten voor de tweede teelt de helft van de geadviseerde hoeveelheid worden gegeven. Indien fosfaat wordt gegeven als rijenbemesting moet bij mais op alle grondsoorten de helft van de geadviseerde gift worden gegeven. Bij rijenbemesting van bonen op kleigrond moet ¾ deel van de geadviseerde fosfaatgift worden gegeven. Bij rijenbemesting van bonen op zandgrond moet de geadviseerde fosfaatgift worden gegeven, bij breedwerpige bemesting de dubbele hoeveelheid aan de bonen geven.
Kalk Op zand- en dalgronden is de meest gewenste zuurtegraad (pH-KCl) van de grond afhankelijk van het aantal aardappelen en bieten in het bouwplan. De bekalking dient bij voorkeur te gebeuren in het jaar voorafgaande aan het meest kalkbehoeftige gewas. De letters A t/m Domvatten de volgende bouwplannen:
A.
B.
50% aardappelen + 0% bieten
33 tot 50% aardappelen + 16 tot 25% bieten
C.
D.
20 tot 40% aardappelen + 0% bieten
0 tot 33% aardappelen + 20 tot0 33% bieten
Magnesium: Beneden 60 mg/kg MgO neemt op kleigronden de kans op gebrekverschijnselen toe. Er zijn voor kleigrond geen richt-lijnen voor de verhoging van MgO-gehalten van de bodem. Het betreft dus enkel een risico-inschatting van magnesiumgebrek op basis van MgO-gehalte. Zodra gebrekverschijnselen zichtbaar worden is het advies een bespuiting met magnesiummeststoffen uit te voeren.
Borium: De boriumgift geldt alleen voor bieten, knolselderij, luzerne, mais en wortelen (dient niet als voorraadbescherming). Bij een volgende teelt van deze gewassen zal opnieuw een aanvulling met borium nodig zijn. Bij het gebruik van organische mest wordt veelal voldoende borium gegeven. Andere gewassen niet met borium bemesten.
Koper, haver en tarwe zijn gevoelig voor kopergebrek.
Mangaan: Het gegeven advies geldt alleen voor zeeklei m.u.v. de Noordoostpolder. Op pleistocene zandgrond heeft de mangaantoestand van de grond weinig invloed op de mangaanvoorziening van het gewas, hier is vooral de pH bepalend. Als de pH-KCl lager is dan 5,4 bestaat er in het algemeen geen gevaar voor mangaangebrek. Wanneer het gewas gebrekverschijnselen vertoont, is dit een aanwijzing om tot bespuiting met mangaan over te gaan. Men kan dan het beste een bespuiting uitvoeren met een oplossing van 1,5% mangaansulfaat (1000 l/ha) en dit later nog eens herhalen.
Bijzonderheden bij de bemesting van enkele gewassen:
Bieten: Op zand- en dalgrond 200 kg natrium (Na2O) per ha geven. De natrium gegeven met kalizout hiervan aftrekken. Bij gebruik van chilisalpeter geen extra natrium geven.
Consumptieaardappelen: Voor de beperking van de kans op blauw is het gewenst op kleigrond de totale hoeveelheid kali in een bouwplan aan de aardappelen te geven. Alleen als het derde gewas een sterk kalibehoeftig gewas is, bijvoorbeeld uien of spinazie, dan moet dit gewas ook worden bemest. Op kalifixerende gronden is het aangeraden een groot deel van de kali aan de aardappelen te geven. De gewassen na aardappelen moeten op deze gronden soms ook nog enige kali ontvangen.
Pootaardappelen: Kunnen zwaarder met fosfaat en kali worden bemest dan consumptieaardappelen.
Granen: Met een ondervrucht klaver hebben iets meer fosfaat nodig dan granen alleen.
Stoppelknollen: Op zand- en dalgrond na een graangewas 80 kg K2O per ha geven.
Gewassen
De adviesbasis kent een groot aantal gewassen.
Een aantal van deze gewassen is onder een verzamelnaam opgenomen in het verslag: