pH-KCI, org.stof, kalium, natrium, N-totaal, P-AL, P-CaCI2 en Pw.
pH: Zowel een te hoge als te lage pH beïnvloedt de beschikbaarheid van nutriënten nadelig. Gemiddeld spoelt 50 kg neutraliserende werking (nw) per ha uit de zodelaag. Dit is exclusief de verzurende of basische werking van meststoffen. Het advies is om het verlies aan nw regelmatig aan te vullen; minimaal eens per 4 jaar. Bij graslandverbetering via ploegen moet de kalk na het ploegen worden gestrooid en ingewerkt. Alleen wanneer de oude zode een pH heeft lager dan 4,0 is een extra kalkgift van ± 1000 kg nw per ha vóór het ploegen gewenst. Dit bevordert een goede vertering van de oude zode. Als er alleen gefreesd wordt dan moet de kalk vóór het frezen worden gestrooid.
Fosfaat (P): Door een fosfaatbemesting voor met name de 1e snede wordt een goed wortelstelsel en daardoor een hogere gewasproductie bewerkstelligd. Bij beweiden met paarden word de mest vaak op een bepaald deel gedeponeerd. In dit geval wordt geadviseerd na de eerste snede per twee weidesneden te bemesten op het beweide deel van het perceel. Het huidige advies is opgesplitst voor kuilen met 3,5 g P/kg ds en 3,7 g P/kg ds. Hierbij wordt geadviseerd om voor 3,7 g P/kg ds te bemesten wanneer er een maïsrijk rantsoen gevoerd wordt, omdat maïs géén fosfaatdekking geeft in het rantsoen. Bij het huidige advies wordt er gestuurd op het op peil brengen van de fosfaatvoorraad in de grond. Dit wordt gedaan met de gift voor de eerste snede. Deze gift bepaald naast het gehalte P in de kuil, ook de correctie op de fosfaatvoorraad in de grond. In het bemestingsadvies wordt geadviseerd gronden met een hoge P-Al toestand (50<), te verlagen door de grond enigszins te verarmen. Dit wordt gedaan door de gift voor deze grond in het eerste jaar te minderen voor de eerste snede, en voor weiden verderop in het seizoen.
Kali (K): Kali is een voedingsstof die sterk bepalend is voor een goede grasproductie. Echter hoge kali-toestanden in combinatie met hoge eiwitgehaltes geeft een slechte magnesium-benutting (kopziekte). Wordt een perceel met een zeer hoge kali-toestand meer dan 2 keer gemaaid dan is het gevolg dat een grote hoeveelheid kali wordt afgevoerd. In deze situatie wordt geadviseerd om bij één van de volgende sneden te bemesten met 60 kg K2O per ha (lichte sneden 40 kg K2O). Bij beweiden met paarden wordt mest vaak op een bepaald deel van het perceel gedeponeerd. In dit geval wordt geadviseerd na de eerste snede per volgende twee weidesneden één keer te bemesten volgens normaal maaien op het beweide deel van het perceel. Geadviseerd wordt na 15 september geen kali meer te geven.
Zwavel (S): Een goede voorziening met zwavel is van belang voor een optimale grasgroei. Gras neemt tussen de 30 en 50 kg zwavel (S) per ha per jaar op in de vorm van sulfaat. Aangeraden wordt om de adviesgiften niet te overschrijden. Te hoge giften kunnen leiden tot een slechte opname van spoorelementen door het gras. De in de tabel geadviseerde hoeveelheden zijn voldoende om tekorten in de derde en vierde snede uit te sluiten. Na de tweede snede is S-bemesting dus niet meer nodig. Op veengrond wordt S-bemesting afgeraden, omdat door de hoge S-mineralisatie later in het seizoen veel S vrijkomt. Het vermoeden bestaat dat nieuw ingezaaid grasland gevoeliger is voor S- tekorten dan ouder grasland. Zekerheidshalve wordt daarom geadviseerd om na herinzaai op zandgrond 30 kg zwavel uit minerale meststoffen toe te dienen. Bij herinzaai in het voorjaar dient deze gift verdeeld te worden over de 2 e en 3e snede. Bij herinzaai in het najaar over de 1e en 2e snede in het volgende voorjaar.
Magnesium (Mg): . Magnesiumtekorten treden op bij hoge kali- en/of eiwitgehaltes in het gras. Dit verschijnsel treedt vooral op in voor- en najaar. Bij acute problemen wordt geadviseerd magnesiumrijk krachtvoer (5 g Mg/kg) te voeren of het grasland met gebrande magnesiet (20 kg MgO/ha) te bestuiven. Om de grond van het perceel in een goede magnesiumtoestand te brengen wordt geadviseerd te bemesten met magnesiumsulfaat of dierlijke mest.
Natrium (Na): Het natriumadvies is niet van toepassing op de gewasproductie, maar op een goede gezondheidstoestand en productieniveau van rundvee. In het advies is rekening gehouden met de kalitoestand van de grond. Drachtige en zogende merries en jonge paarden, die lichte arbeid verrichten kunnen met de aangegeven adviezen en een normaal aanbod gras in hun natriumbehoefte voorzien. Voor paarden, die arbeid verrichten en veel zweten is aanvulling uit krachtvoer of liksteen nodig.
Koper (Cu): Ondanks een goede kopertoestand van de grond kan bij het vee toch kopergebrek optreden. Dit komt dan door een slechte benutting van het koper in het voer. Door verlaging van het ruweiwitgehalte van het rantsoen wordt de koperbenutting beter. Een bemesting met koper moet minstens twee weken voor het inscharen van melkvee plaatsvinden. Voor schapen wordt een minimale veiligheidstermijn van een half jaar geadviseerd. Een kopertoestand hoger dan 15 mg Cu/kg grond wordt voor schapen als gevaarlijk aangemerkt.
Kobalt (Co): De kobalttoestand van grasland en een eventuele bemesting met cobalt dienen alleen om rundvee en schapen van voldoende kobalt te voorzien.